Geen benadeling vastgesteld van werknemer onderzoeksorganisatie door melding, wel onzorgvuldigheden in het meldproces.

Een werknemer van een publieke onderzoeksorganisatie die een vermoeden van een misstand meldde, is volgens het Huis voor Klokkenluiders niet benadeeld als gevolg van die melding. Wel constateert het Huis onzorgvuldigheden tijdens het meldproces. Dat staat in een onderzoeksrapport van het Huis dat vandaag is verschenen.  

Melding en opvolging

De werknemer vervulde een leidende rol binnen een cybersecurity-programma van de organisatie, die zich richt op wetenschappelijk onderzoek. In april 2016 meldde de werknemer volgens de toenmalige klokkenluidersregeling van de organisatie een vermoeden van een misstand. De melding had betrekking op het optreden van een directeur van de organisatie, in het bijzonder ten aanzien van een incident waarbij een door de organisatie ingehuurde medewerker op ongeoorloofde wijze een document van een buitenlandse partnerorganisatie bemachtigde. De directeur zou de ingehuurde medewerker hierop weliswaar mondeling hebben aangesproken, maar ondernam verder geen actie.  

Na de melding maakte de organisatie samen met de werknemer afspraken met het oog op zijn bescherming tegen eventuele benadeling als gevolg van de melding. Vervolgens startte de Raad van Bestuur een intern onderzoek naar de melding en concludeerde in september 2016 dat deze gedeeltelijk gegrond was: door het slechts te laten bij een mondeling aanspreken van de ingehuurde medewerker, had de directeur volgens de Raad van Bestuur inderdaad niet adequaat opgetreden ten aanzien van het incident. Wel had de organisatie in mei 2016 het contract van de ingehuurde medewerker beëindigd vanwege het incident. 

De werknemer vond dat het interne onderzoek ondeugdelijk was uitgevoerd en dat de organisatie bovendien onvoldoende maatregelen had genomen. In november 2016 informeerde hij daarom de Nederlandse ambassadeur van het land waar het incident had plaatsgevonden over de melding. Kort daarna ging de werknemer in beroep bij de Raad van Toezicht van de organisatie. In december 2016 stelde de organisatie een tweede intern onderzoek in. Dit richtte zich vooral op het incident en op de vraag of daarbij een partij was benadeeld. De werknemer werd over dit tweede onderzoek niet ingelicht. 

De Raad van Toezicht verklaarde het beroep van de werknemer in februari 2017 ongegrond. De Raad van Toezicht vond onder meer dat er geen verschil van mening met de werknemer bestond over de toedracht van het incident in het buitenland, dat de werknemer gelijk had gekregen in zijn kritiek op het aanvankelijke optreden van de organisatie daartegen, en dat de organisatie nadien adequate maatregelen had getroffen. Zo werd het contract met de ingehuurde medewerker beëindigd, werd er een intern onderzoek ingesteld en was ook de betrokken buitenlandse partij op de hoogte gesteld van het incident. Aanleiding tot het doen van aangifte van eventuele strafbare feiten zag de organisatie in dit geval mede daarom niet, omdat zij ook na contact met de betrokken buitenlandse partij onvoldoende aanwijzingen voor schade zag. 

Onderzoek door het Huis naar benadeling van de werknemer

De werknemer heeft het Huis verzocht om een onderzoek naar eventuele benadeling door de organisatie als gevolg van zijn melding (een zogenaamd bejegeningsonderzoek). Als een werknemer naar behoren een vermoeden van een misstand met maatschappelijk belang meldt, dan mag een werkgever die werknemer niet benadelen als gevolg van die melding. Een bejegeningsonderzoek van het Huis richt zich niet op de vermoede misstand, maar op de melding en de bejegening van de werknemer. Het Huis stelt vast dat de werknemer van de organisatie redelijke gronden had om te vermoeden dat er sprake was van een misstand. Er was namelijk sprake van een mogelijke schending van een wettelijk voorschrift waarbij het maatschappelijk belang kon worden geraakt.  

Geen benadeling als gevolg van het doen van de melding 

Met betrekking tot eventuele benadeling als gevolg van de melding, onderzocht het Huis onder andere de lange duur van het interne onderzoek en de (tijdelijke) vervanging van werknemer gedurende het interne onderzoek. Het Huis oordeelde dat deze niet het gevolg waren van de melding. Zo vloeide de vertraging van het intern onderzoek voort uit zorgvuldigheidsoverwegingen, gezondheidsklachten bij de werknemer en een vakantieperiode. De vervanging van de werknemer was een begrijpelijk gevolg van onder meer zijn gezondheidsklachten. Het Huis constateerde ook geen andere vormen van benadeling die het gevolg waren van de melding. 

Onzorgvuldigheden tijdens het meldproces 

In ieder meldproces is naast duidelijke procedures ook zorgvuldig handelen van werkgever en werknemer van belang, juist ook als de verhoudingen lastig worden. Ook in het geval van de organisatie en de werknemer werden de verhoudingen gedurende het meldproces gecompliceerder door onder andere uitval van de werknemer (wegens werk-gerelateerde gezondheidsklachten), meningsverschillen over zijn tijdelijke vervanging, re-integratie en de lange duur van het interne onderzoek. 

Hoewel het Huis geen benadeling als gevolg van de melding vaststelde, constateerde het Huis wel een aantal onzorgvuldigheden in het meldproces. De werknemer handelde volgens het Huis onzorgvuldig door de Nederlandse ambassadeur van het land waar het incident had plaatsgevonden te informeren over de melding. Zijn argument dat het landsbelang zodanig op het spel stond dat hij redelijkerwijs geen andere keuze had dan naar buiten te treden, volgt het Huis niet. De organisatie gaf in de gang van zaken bij de overheveling van bepaalde werkzaamheden van de werknemer onvoldoende blijk van oog voor het belang van bescherming van een melder. De organisatie handelde verder onzorgvuldig door geen externe deskundigen in te schakelen bij de beoordeling van het beroep van de werknemer, terwijl de interne klokkenluidersregeling dit wel voorschreef. Tot slot informeerde de organisatie de werknemer niet over de uitvoering en uitkomsten van het tweede interne onderzoek. Dat mocht (in ieder geval op hoofdlijnen) wel van de organisatie worden verwacht.